Orthomoleculaire geneeskunde
Algemeen
Orthomoleculaire geneeskunde houdt zich met voeding bezig, en dan vooral in relatie tot (biochemische en infectueuze) verstoringen in het lichaam. Geen generieke ‘schijf van vijf’ dus, of dogma’s uit de voedingsindustrie.
Het uitgangspunt is dat het lichaam allerlei voedingsstoffen (in bepaalde verhoudingen) nodig heeft om optimaal te kunnen functioneren. Individueel wordt gedetailleerd ingegaan op klachten, uiterlijkheden en voedingspatronen. Daaruit kan doorgaans goed worden afgeleid waar er iets mankeert aan de benodigde voedingsstoffen. Daarbij gaat de aandacht uit naar:
- Macronutriënten – eiwitten, vetten en koolhydraten (waaronder ook vezels), met in elke groep weer tientallen verschillende stoffen. Daarbij is niet alleen de verhouding tussen deze drie groepen van belang, maar ook de verhoudingen binnen elk van deze groepen. Zo is het van groot belang om zo min mogelijk transvetzuren te consumeren en juist veel onverzadigde vetzuren, en daarbij dan vooral te letten op omega-3.
- Micronutriënten: vitaminen en mineralen. Daarvan is doorgaans maar zeer weinig van nodig, soms zelfs in de ordegrootte van microgrammen per dag, maar bij tekorten treden er duidelijk merkbare klachten op.
- Bioactieve stoffen: caretoneïden, bioflavonoïden, resveratrol en vele andere. Deze stoffen zitten in allerlei voedingsmiddelen en zijn strikt genomen niet noodzakelijk, maar ze hebben allemaal wel een functie waardoor het immuunsysteem beter werkt, wondern sneller genezen, minder risico op hart- en vaatziekten, etc.
- Kruiden: hiervoor geldt ongeveer hetzelfde als voor bioactieve stoffen, doch deze zijn als geheel geproduceerd vanuit de planten. Een flink aantal heeft ook een trigger-werking: er is niet veel van nodig om iets in gang te zetten in het lichaam. Dit wordt dan fytotherapie genoemd.
- Anti-nutriënten: stoffen die belastend zijn voor het lichaam, vaak op subtiele wijze. Gluten, koffie en alcohol zijn de bekendste voorbeelden.
In de praktijk
Enerzijds dient goed in beeld te zijn welke verstoringen er spelen. Anderzijds gaat het er om wat het beste kan worden ingezet, rekening houdend met kosten, constitutie, ernst van de klachten, andere verstoringen die spelen, etc.
Naast hetgeen er valt te achterhalen middels de anamnese en de apparatuur laat ik vaak een voedingsdagboek bijhouden voor twee verschillende dagen. Dit geeft een goed houvast voor een gesprek over de voedingsgewoonten.
Nu is het waarschijnlijk zo dat bij meer dan 90% van de mensen de voeding op een of andere manier niet optimaal is, meerendeels zonder dat men het merkt. Vaak zijn er heel praktische redenen om niet optimaal te eten, zoals ‘wat kost ’s ochtends vroeg weinig tijd om te maken’, ‘wat kun je handig meenemen naar school/werk’ of ‘in het gezin eten we tegelijk en we koken voor iedereen hetzelfde’. Daar gaan we dus zo praktisch mogelijk mee om, maar soms moet er toch echt iets anders gaan om van de klachten af te komen.
Als iemand flinke darmklachten heeft dan heeft dat vrijwel altijd ook met voeding te maken, of beter gezegd, met bepaalde aspecten in de voeding. Hetzelfde geldt voor vele allergieën, en ook nogal eens voor vermoeidheid, jicht, reuma en andere aandoeningen.
Er is – afgezien van koolhydraten en sporadisch van eiwitten – vrijwel nooit een teveel van een bepaald nutriënt, tenzij door een (epi)genetische afwijking een stof ergens wordt ‘gestapeld’ tot ongezonde proporties. Voor ijzer en voor fenylalanine komt dat bijvoorbeeld wel eens voor.
Wel is er nogal eens sprake van teveel anti-nutriënten, of teveel toxines of zware metalen.
Meestal is er echter sprake van een verkeerde balans in de macronutriënten en/of één of meer tekorten in de micronutriënten. Dat wordt aangepakt middels voedingsadviezen en eventueel tijdelijk gebruik van supplementen.